Houderijrichtlijnen voor hobbyisten

Houderijrichtlijnen voor hobbyisten

Omdat het voor leken moeilijk te bepalen is of Dendrobatoidae op een verantwoorde manier hobbymatig gehouden kunnen worden, zijn minimale houderijrichtlijnen voor hobbyisten van groot belang. Dergelijke richtlijnen, gebaseerd op de levensbehoeften die een goede kwaliteit van leven waarborgen, kunnen dienen als checklist voor hobbyisten evenals voor instanties die dierenwelzijn handhaven.

Onder hobbyisten is het de regel dat dermate nauwkeurig aan alle levensbehoeften wordt voldaan dat de dieren zich beginnen voort te planten. Veel meer dan bij andere hobby’s is er een cultuur van kweken in plaats van consumeren, waarbij de nakweek veelal word geruild of verhandeld onder hobbyisten onderling. Voor de kweek is een voldoende welzijnsniveau noodzakelijk, waarmee dit de makkelijkste indicator is van een hobbyist die zijn hobby voldoende verstaat. Uiteraard is het niet kweken met Dendrobatoidae niet indicatief voor onvoldoende verzorging van de dieren, om de simpele reden dat de dieren daarvoor geslachtsrijp moeten zijn, een partner moeten hebben en de voortplanting niet het hele jaar door hoeft plaats te vinden. Voor die dieren geldt dat het welzijnsniveau het beste bepaald kan worden op basis van de hier vermelde minimale richtlijnen.

Minimale richtlijnen definiëren voor het houden van Dendrobatoidae is geen gemakkelijke taak omdat er zeer veel verschillende soorten zijn met een grote diversiteit aan leefwijzen en habitats. Tevens is het niet gemakkelijk vast te stellen hoe kikkers hun natuurlijke omgeving ervaren, welke biotische en abiotische factoren daarin bijdragen aan hun welzijn en welke niet. Over temperatuur, luchtvochtigheid en de biologie van Dendrobatoidae is veel bekend, maar hoeveel ruimte een kikker van nature benut, en welke invloed het heeft op het welzijn als deze ruimte kleiner is, is moeilijk te bepalen. Niet alleen per diersoort zijn hierin sterke verschillen, maar vooral ook op populatieniveau, en zelfs binnen populaties kan het sterk variëren. Daarnaast is het niet alleen sterk geslachts- en levensfaseafhankelijk, maar ook zeer afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid geschikt habitat, populatiegrootte, territorialiteit, klimatologische omstandigheden, voortplantingsmogelijkheden, voedselbeschikbaarheid, hoe groot het gebied is waar de dieren gebruik van maken of hoe groot hun territoria zijn. Over het algemeen kan gesteld worden dat er een positieve correlatie is tussen de mate waarin deze factoren aanwezig zijn in een gebied en de populatiedichtheid. Tevens is er een negatieve correlatie tussen de populatiedichtheid en territoriumgrootte of natuurlijke leefruimte. Kortom: hoe gunstiger de omstandigheden, hoe kleiner het benodigde leefoppervlak. In gevangenschap vertaalt dit zich in huisvesting waarin het mogelijk is de dieren te voorzien van de nodige levensbehoeften en een voldoende welzijnsniveau, maar geenszins gebaseerd op een minimale huisvestingsgrootte. Voor enkele soorten geldt dat ze uitstekend te kweken zijn in bakken van slechts 30×30×30 cm, of uitstekend op te kweken zijn in zelfs nog kleinere bakken, mits er binnen deze bakken aan de nodige levensbehoeften wordt voldaan. Bij het gebruik van dergelijke kleine bakken is het wel van belang dat de hobbyist zich realiseert dat er weinig verloop in temperatuur en luchtvochtigheid kan worden geboden, waarmee ze een hoger risico geven op problemen bij haperende regelapparatuur of een onderbreking in de verzorgingsroutine. Geenszins is het gebruik van kleine huisvesting dus uitgesloten, maar ze vragen wel extra aandacht doordat de risico’s iets groter zijn dan bij zeer ruime huisvesting waarbij de dieren meer keuze hebben. Bakken met dergelijke formaten zijn om deze redenen slechts reële opties voor zeer ervaren hobbyisten.

In hoeverre de vegetatie en het bodemsubstraat bijdragen aan het welzijn van de dieren is, net als de huisvestingsgrootte, zeer discutabel. Het is waarschijnlijker dat het de hierdoor ontstane omstandigheden zijn waardoor de dieren de vegetatie en bodem verkiezen als habitat. Denk daarbij aan omstandigheden als luchtvochtigheid, voortplantingsmogelijkheden, schaduw, temperatuur, beschutting en voedselbeschikbaarheid die een direct gevolg zijn van de vegetatie en het bodemsubstraat. Primair zijn het de levensbehoeften waaraan het habitat voldoet die het habitat geschikt maken, of deze natuurlijk of onnatuurlijk is lijkt van ondergeschikt belang. De noodzaak voor het één op één vertalen van het natuurlijke habitat naar huisvesting in gevangenschap verdwijnt daarmee.

Een richtlijn voor groepssamenstelling is eveneens niet vast te stellen. Alle soorten Dendrobatoidae hebben van nature een solitaire leefwijze. Bij dieren die in grote getalen tezamen worden aangetroffen lijkt geen sprake te zijn van sociale banden. Dergelijke samenkomsten zijn meestal een gevolg van voedselaanbod, klimatologische omstandigheden en voortplantingsmogelijkheden, maar vormen schijnbaar niet als doel sociale interactie aan te gaan. De sociale interactie die de dieren aangaan tijdens de voortplanting vormen eveneens geen aanleiding om een richtlijn vast te stellen waarin staat dat dieren in staat moeten zijn zich voort te planten (dus minimaal paarsgewijs gehouden dienen te worden, ofwel groepen met beiden seksen samengesteld dienen te worden). Dit zou slechts moeten gebeuren als deze interactie een primaire levensbehoefte vervult die van nature ook altijd en voor elk individu vervuld wordt. Dit is echter niet het geval voor alle individuen en ook niet voor elk moment in het leven ervan. Ook voor de enkele soorten waarbij schijnbaar sprake is van monogame banden is het om dezelfde redenen niet zinvol een richtlijn vast te stellen. Het verdedigen van territoria is slechts een factor die de kans op succesvolle voortplanting in de natuur zal vergroten, maar dient niet als doel het welzijn van het individu te vergroten. Ook deze natuurlijke vorm van interactie vormt om die reden geen aanleiding een richtlijn voor groepssamenstelling vast te stellen. Veel belangrijker is het om in gevangenschap de interacties tussen de dieren goed te observeren en op basis hiervan groepssamenstellingen naar gezond verstand aan te passen.

Om dieren in gevangenschap te houden moeten vele afwegingen worden gemaakt. In de soortspecifieke artikelen zijn indicaties te vinden voor groepssamenstelling, huisvestingsgrootte, inrichting en temperatuur. Deze dienen leidend te zijn bij het maken van keuzes. Ze geven echter niet de minimale richtlijnen weer. De minimale richtlijnen kunnen worden weergegeven op talloze manieren, en volgens talloze visies. Hier worden richtlijnen gegeven op basis van levensbehoeften, maar nooit mogen deze richtlijnen een reden zijn voor een hobbyist om zich niet verder te verdiepen met behulp van literatuur en met de hulp van ervaren hobbyisten.

Printen
Back To Top